Aan mijn vrouw, bij den dood van ons kind.

Dierbre Ga!
Ziet gij uw Antjen
Troostloos na?
'k Gaf ook 't pandjen
Onzer trouw,
vol van rouw.
'k Ging 't met smart
Grafwaarts leiden;
En mijn hart
Grieft ook 't scheiden;
Maar Gods wil
Maakt mij stil.
Zien wij, ach!
't Wiegjen ledig
Waar het lag,
En zo vredig,
Zachtkens sliep --
't Grieft wel diep!
Maar het rust,
Nu aan zachter
Beter kust,
En verwacht er,
Zalig nu:
Mij en U.
Dierbre GA!
Staak dan 't weenen!
Gods gena
Zal hereenen;
Slaan wij 't oog,
Slechts omhoog!
Eenmaal vliedt,
Rouw en smarte;
En gij ziet,
Aan uw harte,
Antje weer
Bij uw Heer!

1838

G. ten Bruggencate Hz, Gedichten ('sGravenhage: S. de Visser en Zoon, 1838).