Terug naar Voorpagina


REUNIE BIOLOGEN 1963
door Peep Vreeswijk

Het kost een heleboel voorbereidingstijd, dus je doet het niet elk jaar, maar nu, na 40 jaar, moest het er toch weer eens van komen: een reünie van alle biologen die in 1963 zijn aangekomen. Voor sommigen al na het afscheid uit hun werkzame leven als bioloog, voor anderen net ervoor. In ieder geval natuurlijk een verzameling rimpels met grijs haar, maar hoe levendig en enthousiast bij het weerzien! Bij nader inzien zijn het eerder kraaienpootjes dan gegroefde voorhoofden.

We schrijven zaterdag 15 november 2003, in de Senaatszaal van het Academiegebouw.

Louis Akkermans, Joke de Pater en Jos Zeegers hebben de organisatie, en die klinkt als een klok. Zij hebben gezorgd voor een gevarieerd programma:

- een voordracht van Prof. Dr. Jan van Hooff over cognitie en intelligentie bij dieren,

- een practicum over stuifmeel en honing van angelloze bijen, geleid door Dr. Rinus Sommeijer,

- een voordracht door Prof. Dr. Willem Hendrik Gispen, de huidige rector-magnificus, over het verschil tussen de studie-aanpak in 1963 en die van nu.

- Het geheel wordt natuurlijk gelardeerd met natjes en droogjes, en afgesloten met een heerlijk dinerbuffet.

In zijn openingswoordje vermeldt Louis Akkermans wat er zoal van deze jaargang biologen geworden is. Het blijkt een bonte verzameling te zijn: er zijn een tandarts, een yogaleraar, een homeopathisch arts, een hypnotherapeut, een overste van een klooster, een politicus bij, tot en met iets hoogs bij de Verenigde Naties, maar het merendeel is natuurlijk bioloog gebleven, in hart en nieren. Met een vanzelfsprekende belangstelling voor alles wat leeft en bloeit.

Jan van Hooff weet met zijn presentatie heel wat los te slaan. In brede lijnen beschrijft hij het onderzoek naar de cognitie en intelligentie bij dieren, te beginnen bij een paard als rekenwonder in het begin van de twintigste eeuw. Het is niet moeilijk om de resultaten ervan aan te vechten, maar het onderzoek stond ook nog in de kinderschoenen. Pavlov met associatief leren, Skinner met instrumenteel leren, Tinbergen met zijn reflexieve modus hebben de bestudering van dierlijk gedrag in sneltreinvaart ontwikkeld en er wetenschappelijk aanzien aan gegeven. Met veel dia’s en video-fragmenten verlucht Jan van Hooff zijn overzicht. Dan komt hij op de cognitieve modus en op de creatieve oplossingen van vooral apen bij ingewikkelde problemen. Eigen onderzoek en dat van vele anderen helpen hem naar de conclusie dat bij apen sprake moet zijn van empathie: deze dieren lijken zich te kunnen verplaatsen in wat soortgenoten denken, en dit moet betekenen dat zij een vorm van zelfbesef hebben. Via een prachtig videofragment met apen voor een spiegel kan Van Hooff laten zien, dat er in dit opzicht verschil bestaat tussen de soorten. Het cognitief benul van chimpansee, orang oetan èn de mens staat op een hoger plan dan dat van andere apen. De homo sapiens bevindt zich in prima gezelschap.

Na Jan van Hoof is de beurt aan Rinus Sommeijer, die gezorgd heeft voor een heuse practicum-opstelling op een van de zware eiken tafels in de statige Senaatszaal. Hij geeft een kort voorcollege met informatie over zijn onderzoek naar het leven van angelloze bijen in Midden-Amerika. Het gaat om een sociaal levende soort, waarvan de honing en de was al door de Maya’s geoogst werden. Ook voor onze tijd kunnen de beestjes van belang zijn, omdat ze helpen bij de bestuiving in tuinbouw-kassen. In het practicum moeten de aanwezigen onderzoek naar stuifmeelkorrels doen. Met behulp van leesbril, bifocale bril of gewoon door over de rand heen te kijken weten zij tot de aardige waarneming te komen dat er in bijvoorbeeld klaverhoning ook heel wat stuifmeel van andere bloemen voorkomt, zo veel zelfs dat je soms niet eens van klaverhoning zou mogen spreken. Aan het eind van de tafel staan de potjes met verschillende soorten honing om alles nog eens goed met de smaakpapillen te controleren. Dat biologen gewend zijn ook andere proeverijen te bezoeken, blijkt uit de gebruikte termen: "ik proef hier een heel bloemenveld in" en ‘’de afdronk is wat slapjes".

In de Faculty Club wordt het programma voortgezet. Willem Hendrik Gispen gaat op een stoel staan, voor de gezelligheid en voor het overwicht om zijn wijze woorden tot in alle hoeken te laten klinken. Hij haalt aan hoe de vakken in 1963 nog apart van elkaar gegeven werden, terwijl nu ‘integratie’ het toverwoord is. In de nieuwe opzet wordt nogal eens in kleine groepen gewerkt, met vraag-gestuurd onderwijs. De studenten kunnen ook veel onderdelen zelf invullen, uit allerlei disciplines. Hun betrokkenheid is daardoor vaak groter dan in het oude systeem, en de studieresultaten zijn (bijgevolg?) uitstekend. Het ingevoerde tutor-systeem ondersteunt deze aanpak. Vele wegen leiden dus tot succes. Maar als rector-magnificus moet Gispen toch ook nog even wijzen op de beren op de weg: er moet voor grote bedragen bezuinigd worden. Hij is

daarom blij met het bestaan van het

Universiteitsfonds, dat het contact tussen alma mater en alumni warm houdt èn hun de mogelijkheid geeft in ruime geldelijke bijdragen het universitaire bedrijf te ondersteunen. De aanwezigen houden even de adem in, maar gelukkig bedoelt Gispen het humoristisch.

Na zijn praatje krijgt de bijeenkomst nog sterker het karakter van een reünie: de borrel maakt de tongen los en iedereen gaat op zoek naar iedereen om te vragen "hoe het gaat" en "hoe het toch is met die-en-die". De banden die er al zijn, worden bevestigd en verstevigd en er

worden plannen gemaakt elkaar tussendoor

ook eens op te zoeken. Het prima verzorgde dinerbuffet weet de sfeer nog verder te verhogen. Sommigen willen hierna beginnen aan een partijtje biljart, want dat deden ze tijdens hun studie ook altijd na het eten, maar de Faculty Club wil toch echt gaan sluiten.

Het zal duidelijk zijn dat de volgende reünie eerder over vijf dan over tien jaar zal worden gehouden.


Terug naar Voorpagina